;

Financiën

Deel deze pagina

Social media

In het publiek bekostigde onderwijs is de overheid de belangrijkste financier van scholen. Scholen zorgen ervoor dat zij het beschikbare geld zo effectief mogelijk inzetten. Het geld dat schoolbesturen ontvangen moet immers zoveel mogelijk worden ingezet voor goed onderwijs. Een degelijke bedrijfsvoering is hiervoor een belangrijke voorwaarde.


De afgelopen tien jaar zijn de structurele netto investeringen in het voortgezet onderwijs ongeveer gelijk gebleven. Naast deze structurele middelen zijn er in 2021 ook veel extra, incidentele middelen naar het voortgezet onderwijs gegaan. Deze middelen zijn vooral bedoeld voor het inhalen van de opgelopen achterstanden die het gevolg zijn van de coronacrisis en hebben een tijdelijk karakter.

Het meeste geld gaat naar personeel

Het funderend onderwijs wordt vanuit de overheid bekostigd met publieke middelen. De rijksoverheid maakte in 2021 ongeveer € 9,6 miljard over aan scholen in het voortgezet onderwijs. Het budget dat elke school ontvangt heet de lumpsum. Gemiddeld gaat het om € 10.300 per leerling. Daarnaast ontvangen scholen nog beperkte middelen van andere overheden en gemeentes.

Scholen besteden ruim driekwart van het totale bedrag dat zij ontvangen aan personeel en iets minder dan 6% aan huisvesting. Het overige deel wordt besteed aan meubels, computers, leermiddelen en overige exploitatielasten.

Financiële positie van schoolbesturen

De financiële positie van besturen in het voortgezet onderwijs verschilt sterk. Het ene bestuur kampt jaarlijks met tekorten, terwijl het andere geld overhoudt. In 2020 boekte de sector een netto resultaat van -0,2%; in 2021 was dit 5,4%. Er is in 2021 sprake van een (tijdelijke) trendbreuk omdat schoolbesturen normaal gesproken ongeveer evenveel geld uitgeven als zij ontvangen. Van elke euro die nu ontvangen is, werd ongeveer € 0,05 niet uitgegeven.

Er deden zich in 2021 een aantal ontwikkelingen voor die het positieve financiële resultaat verklaren. Ten eerste werd pas net voor de zomervakantie bekend hoe hoog de NPO-bekostiging voor het schooljaar 2021/2022 zou uitvallen per school, terwijl de bekostiging zelf pas eind 2021 werd uitgekeerd. 

De NPO-bedragen werden bovendien uitgekeerd in een periode waarin het coronavirus zorgde voor veel uitval van leraren en lestijd. Dat kwam bovenop de al bestaande lerarentekorten. Veel scholen konden hun NPO-plannen daardoor niet volledig uitvoeren. Er zijn ook scholen die ervoor kozen hun NPO-plannen voorrang te geven, waardoor er minder nadruk kwam te liggen op andere/regulier geplande werkzaamheden. Het niet kunnen uitvoeren van plannen leidt tot lagere lasten en een hoger financieel resultaat.

Bovenmatige reserves 

Het ministerie van OCW en de inspectie hanteren sinds 2020 een nieuwe signaleringswaarde voor mogelijk bovenmatige publieke reserves. Een eigen vermogen boven die signaleringswaarde kán betekenen dat het bestuur een te hoog eigen vermogen heeft. Uit een kwantitatieve analyse blijkt dat een deel van de besturen een mogelijk bovenmatige reserve heeft.

Doordat het eigen vermogen van schoolbesturen in 2021 is toegenomen als gevolg van de extra uitgekeerde middelen is ook het mogelijk bovenmatig vermogen weer toegenomen naar een niveau van € 403 miljoen, na een daling in 2020. Dit is 4% van de totale jaarbaten. In 2020 was dit een mogelijk bovenmatig vermogen van € 236 miljoen (2,6% van de jaarbaten). Een klein deel van de schoolbesturen (5%) heeft meer dan 30% van de mogelijk bovenmatige reserves. Besturen met bovenmatige reserves maken een plan om deze waar nodig op een verantwoorde wijze af te bouwen.

Samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs

Scholen hebben een zorgplicht om elk kind een passende onderwijsplek te bieden. De besturen waar scholen onder vallen werken daarbij samen, meestal in regionaal verband. Deze samenwerkingsverbanden (swv’en) maken afspraken over welke begeleiding reguliere scholen bieden en welke leerlingen een plek krijgen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Ook beslissen swv'en over de verdeling van de ondersteuningsmiddelen. Samenwerkingsverbanden zijn in verenigings- of stichtingsverband georganiseerd. In totaal zijn er 75 samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs.

Signaleringswaarde

Samenwerkingsverbanden worden net als schoolbesturen bekostigd door de overheid, dus uit publieke middelen. Voor het opvangen van risico’s houden de samenwerkingsverbanden reserves aan. Om te bepalen of een reserve niet te hoog is, heeft de inspectie een signaleringswaarde vastgesteld. Deze signaleringswaarde geeft de maximale hoogte aan van de reserve. Alles boven de signaleringswaarde wordt (mogelijk) bovenmatige reserve genoemd. De inspectie heeft het niveau om risico’s te kunnen opvangen vastgesteld op 3,5% van de totale bruto jaarbaten (met een minimum van € 250.000 voor elk samenwerkingsverband).

Doel van het sectorplan is om de bovenmatige reserves in 2023 afgebouwd te hebben

Afbouw van reserves 

Met de signaleringswaarde heeft de inspectie vastgesteld dat de financiële reserves van veel samenwerkingsverbanden hoger zijn dan nodig. De (mogelijk) bovenmatige reserves moeten snel en doelmatig worden afgebouwd. Hiervoor heeft de sector begin 2021 het ‘sectorplan afbouw reserves’ gemaakt. Alle individuele samenwerkingsverbanden hebben vervolgens hun individuele afbouwplan opgesteld. De afbouw van de reserves wordt gemonitord door de vier partijen die ook het sectorplan hebben geschreven. Dit zijn de PO-Raad, de VO-raad, het Netwerk Leidinggevenden Passend Onderwijs (NLPO) en de Sectorraad swv vo.

In juni 2022 vond de derde monitoring plaats, die een beeld gaf van de afbouw tot en met 31 december 2021. Alle 75 samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs hebben deelgenomen aan deze monitoring. Van de 75 hebben 57 nog een mogelijk bovenmatige reserve van € 71 miljoen. Dit was in 2019 nog € 100 miljoen en in 2020 € 89 miljoen.

De daling is minder dan in het sectorplan werd aangenomen, maar de samenwerkingsverbanden denken in 2022 een hoger bedrag aan bovenmatig vermogen af te bouwen dan in 2020 en 2021, door een ruimere besteding. De redenen waarom de afbouw achterblijft op het sectorplan zijn:

  1. de sluiting van scholen tijdens de coronacrisis, waardoor scholen minder mogelijkheden hadden om met de initiatieven van de samenwerkingsverbanden aan de slag te gaan;
  2. de extra financiële (NPO-)middelen in de sector maakten het extra uitdagend om de middelen vanuit het samenwerkingsverband in te zetten en ook nog eens doelmatig te besteden;
  3. het personeelstekort in de sector, waardoor plannen niet konden worden uitgevoerd;
  4. de stapeling van negatieve financiële en inhoudelijke ontwikkelingen die de sector op zich af ziet komen, waardoor samenwerkingsverbanden zich genoodzaakt zien hun bestedingsplan aan te passen;
  5. de huidige onbetrouwbaarheid van data in DUO die randvoorwaardelijk zijn om op een verantwoorde manier sturing te geven aan de afbouw van het vermogen van samenwerkingsverbanden.

Werkgroep afbouw van reserves

De werkgroep die de afbouw van de reserves bij samenwerkingsverbanden monitort heeft als leden de PO-Raad, de VO-raad, het Netwerk Leidinggevenden Passend Onderwijs (NLPO) en de Sectorraad swv vo. Zij baseren zich bij de monitoring op het sectorplan dat in 2021 werd geschreven. Naar aanleiding van de Rapportage 3e monitoring heeft de werkgroep het advies aan het ministerie van OCW gegeven om de volgende monitoring op iets gewijzigde manier toe te passen. Het gaat dan om een aanpassing van tijdstip en inhoud, waarbij ‘pas toe of leg uit’ het uitgangspunt wordt.

Deze aanpassing houdt zowel rekening met samenwerkingsverbanden die invulling hebben gegeven aan het sectorplan, als met samenwerkingsverbanden die menen dat er inhoudelijke en financiële omstandigheden zijn waarom de geplande afbouw voor hen (nog) niet haalbaar is.